Sinds afgelopen weekend zit ik in de groepsapp van de Blauwe Reiger, de kleuterschool waar ik 59 jaar geleden op zat. Sinds 10 jaar organiseren we met zekere regelmaat een reünie, een gezellig samenzijn op z’n Amerikaans, iedereen neemt wat mee en we kletsen elkaar de oren van het hoofd. Alle klasgenoten blaken van energie en bespreken openlijk, zonder terughoudendheid of gêne hun pijntjes en lessen uit het leven. Kortom, een warm gevoel, dat iedereen wil vasthouden getuige de participatie van bijna 100% op Facebook: weetjes, oude foto’s, verhalen, etc. alles gedocumenteerd. Ik doe niet mee, maar heb me laten verleiden tot deelname aan de groepsapp de Blauwe Reigers, dat zijn wij dus. We zijn nu vier dagen en ongeveer 1000 appjes verder en ik begin spijt te krijgen van mijn toegevendheid. Alles wordt gedeeld, van plezierige gevoelens, vakanties die gestart zijn, tot het huis schilderen. Alles komt langs, ik word er zo moe van. Ben ik nu zo’n wereldvreemde gast, dat ik me erger aan die enorme zee van interactieve berichtgeving?
Ander voorbeeld: een goede collega van me, protagonist van de Quantified Selfbeweging, heeft onder zijn huid een biometrisch instrumentje laten implanteren dat alles meet: zijn temperatuur, hartslag, huiddroogte, meer dan een huisarts meet als je hem bezoekt. Hij is razend nieuwsgierig, kijkt voortdurend naar z’n mobiele telefoon om te achterhalen hoe hij zich voelt. Ja, echt. Hij luistert alleen bemiddeld door een sensor naar zijn gevoel en zelfs emotie. Het moet toch niet gekker worden. Hij heeft meer aandacht voor hetgeen gemeten wordt, dan voor wat hij zelf voelt.
Een derde voorbeeld, niet uit de eigen kring, maar gehoord van mijn nicht uit Amerika. Op een ochtend werd er bij haar aangebeld en werd een pakket afgeleverd. Het bevatte een geavanceerde fruitpers, voorzien van alle toeters en bellen. Maar mijn nicht had niets besteld en wilde eigenlijk het pakket niet aannemen. Uiteindelijk zwichtte ze en aanvaarde het pakket, omdat het toch wel een gemakkelijk ding was. Toen ze bekomen was van de schrik en ging nadenken waarom ze iets kreeg dat ze niet besteld had, drong het tot haar door. Ze was specialist om smoothies te maken, struinde het Internet af voor recepten en kwam daardoor in beeld bij zo’n slimme ondernemer, die – naar later bleek – terecht dacht een slag te slaan. “Iemand die zo actief op zoek is naar nieuwe informatie, die kan ik helpen met een spiksplinternieuw fruitapparaat”, zo moet hij gedacht hebben.
Wat zeggen deze drie kleine schijnbaar onschuldige voorbeelden uit mijn eigen privésfeer? Allereerst dat sprake is van een behoorlijke psychologische druk om mee te doen in het circus van de sociale media. Ook wordt de eenzijdige focus op meetbare informatie zichtbaar. Deze gaat gepaard met een naar binnen gekeerde blik. En, tot slot, toont zich de brutaliteit van organisaties om transacties aan te gaan zonder toestemming van een zogenaamd vragende partij. Naast een grote mate van Ik-gerichtheid dus ook een aanbod-gerichtheid op grond van een waarschijnlijke behoefte van de consument. Waar staat dit voor en waar gaat dit naar toe?
Is dit de voorafschaduwing van de nieuwe tijd? Een tijd, waarin de angst regeert om iets te missen, waarin we meer keuze lijken te hebben dan ooit, maar het vermogen missen om echt aandacht te besteden aan dat wat we kiezen. Een tijd – ook – waarin we ons volledig ondergeschikt maken aan datgene dat we meten, omdat dat exact is; dit in tegenstelling tot vage gevoelens die ons bedriegen. Voorts een tijd waarin Big Brother ons volgt, ons niet slechts helpt of adviseert, maar ook voor ons denkt, ons denken overneemt. En: wie is die Big Brother die ons op afstand stuurt, die intelligenter is dan de afzonderlijke mens zelf, die algoritme gestuurd kolossaal veel data weet te verzamelen, opslaan, categoriseren, analyseren en toepassen? Het doortrekken van de lijn vanuit mijn privé ervaring naar de publieke sfeer leidt niet tot een aanlokkelijk toekomstbeeld. De mens met z’n unieke kwaliteiten lijkt uit beeld te verdwijnen en wel in drie opzichten. Ten eerste: omdat alles inclusief de mens zelf gemeten kan worden (door genbiologie en technologie/kunstmatige intelligentie), wordt deze gereduceerd tot mechanisch deeltje van een groter bestuurbaar groter geheel: het Internet of Things. Ten tweede wordt veel werk, zelfs hoog gekwalificeerd werk, overbodig omdat robots en machines het veel beter kunnen. Ten derde dreigt de mens als beslisser over zijn eigen leven slachtoffer te worden van een door hemzelf gecreëerde digitale wereld die hem stuurt in de richting van de belangen van een nog niet nader te specificeren elite. Zo komt het ontstaan van een totalitaire staat in zicht, waarin beheersing van het universum voorop komt te staan.
Krijgt George Orwell met zijn Big Brother is watching you, uit het boek ‘1984’, dat al in 1950 verscheen, dan toch gelijk. Is er een totalitaire staat in de maak, geregeerd door enorme Databedrijven die alles over ons weten, die ons dwingend adviseren en zelfs over ons (leven) kunnen beslissen?
Het is onze verantwoordelijkheid, nu het nog kan het roer zelf ter hand te nemen, zelf-en samenleiderschap te tonen en te organiseren. Natuurlijk Big Data helpen ons complexe vraagstukken op een snellere manier op te lossen en robots kunnen ons helpen te compenseren wat we zelf niet meer kunnen. Citizen science is een prachtig voorbeeld van zelforganiserend vermogen, waarin burgers zelf meten, kennisdelen, samen analyseren en toetsen en zo de basis leggen voor een leefbare omgeving. En zo zijn er tal van inspirerende mensen, projecten en organisaties die bijdragen aan een betere wereld. En daarin, zit nu juist de crux. Het data-isme en de Quantified Self beweging vertrekken niet vanuit een toekomstvisie op een betere samenleving en een betere wereld, maar gaan uit van een geloof waarin geen plaats is voor bewustzijn, alleen voor cognitieve intelligentie. Hun reductionisme staat haaks op het holisme waarin iedereen op zinvolle wijze verbonden zou behoren te zijn. Dus het uitgangspunt behoort te zijn de droom van een betere wereld voor ieder van ons en vooral voor onze kinderen in de toekomst. Dat betekent dat we telkens weer de vragen moeten stellen: van wie zijn de data, wie heeft de data en hoe regelen we het beheer en de controle daarop? Dat veronderstelt een groter bewustzijn van elke burger, elke organisatie en elke overheid. Wat we wel eens doel-binding noemen, dient voorop te staan. Met andere woorden: data mogen alleen gebruikt worden voor een specifiek van tevoren bepaald doel, waarvoor ook nadrukkelijk toestemming is gegeven. Het recht van informatie zal dus altijd ondergeschikt moeten zijn aan het recht van burgers om data te bezitten en data te verspreiden.