De afgelopen jaren ben ik actief geworden in een drietal contexten binnen het publieke domein, die Arendt aanduidt met ‘handelen’[1]. De eerste handelingscontext dateert van zo’n vijf jaar geleden toen ik met een collega leercirkels ben gaan ontwikkelen voor kleine groepjes professionals in de publieke sector om hen het belang van hun eigen leiderschap te laten ervaren. In een kleine, veilige setting waarin de juiste woorden worden gezocht, geproefd en in de praktijk worden gebracht, wordt voorgesorteerd op verandering van de dagelijkse praxis. Een beter zelfinzicht en inzicht in de organisatie vormen de grondslag voor deze transformatie. De tweede handelingscontext betreft onze aansluiting bij een woningcoöperatie die op grond van de 17 duurzame ontwikkelingsdoelen in Our Common Future van de Commission on Environment and Development (1987) inhoud wil geven aan een pluriforme gemeenschap die een aantal kernwaarden rond gelijkwaardigheid, respect, wederzijdse betrokkenheid en duurzaamheid met elkaar deelt en van daaruit vorm geeft aan nieuwe voorzieningenfonds voor MKB en ZZP. Op grond van vertrouwen en solidariteit hebben ondernemers van diverse pluimage en gevestigd in dezelfde regio, zich aan elkaar verbonden door op grond van zelf-beheerde financiële middelen geld uit te keren aan deelnemers die langdurig ziek of arbeidsongeschikt zijn geworden. Deze drie initiatieven komen van ‘onderop’ dat wil zeggen van een feitelijk ervaren behoefte aan duurzame verbondenheid, kwaliteit en betaalbaarheid. Niet de organisaties en instellingen zijn leidend, maar wij als burgers zijn verantwoordelijk voor onze eigen toekomst.
Dat sluit precies aan wat Arendt beoogt met haar werk, namelijk om de mens weer aan het oordelen te krijgen, dat wil zeggen de confrontatie aan te gaan met en weerstand te bieden aan de zelf gecreëerde maar scheef gelopen werkelijkheid, die zij heeft aangeduid met ‘wereldvervreemding’[2]. Of positiever geformuleerd: de mens vanuit zijn pluraliteit (wij mensen zijn gelijk omdat we van elkaar verschillen en uniek zijn) te laten handelen en initiatief te nemen. Kortom: een nieuw begin te maken en inhoud te geven aan die gemeenschapszin.
Als ik bij mezelf naga waarom ik enkele jaren geleden besloten heb afscheid te nemen van het private domein en me toegang te verschaffen tot het publieke domein, gericht op realiseren van gemeenschapszin, dan heeft dat veel te maken met Arendt’s typering van de (post)moderne tijd. Al zes decennia geleden signaleerde zij dat de verhoudingen in onze tijd verschuiven en dat we lijken te worden teruggeworpen richting noodzakelijkheid. Wat bedoel ik daarmee? Ons werken – een mix van handelen volgens voorschriften en procedures en het gebruiken van ontworpen methoden en instrumenten – krijgt het karakter van arbeiden, in de zin dat alles op de automatische piloot, strak geregisseerd door de tijdklok gemonitord wordt en dat daarop van hoger hand kan worden ingegrepen. Ik heb dat ooit wel eens genoemd ‘de uitvinding van de loonslaaf’: tegenover onze arbeid staat maandelijks een geldbedrag dat ons kalmeert en koest houdt. Parallel daaraan ontwikkelt het handelen – het openbaar met elkaar spreken – zich als werken dat aangestuurd wordt vanuit een utilitaire instrumentele mentaliteit, die ik eerder heb getypeerd als neo-liberalistisch: elke vraag creëert een aanbod en heel veel aanbod ook een vraag. Volgens Arendt verhoudt de broosheid, vergankelijkheid en subtiliteit van het handelen zich niet met dit maakbaarheidsideaal waarin handelen in een doel-middelenschema geperst wordt. Anders dan bijvoorbeeld een pak melk of een stoel, kunnen gesproken woorden niet meer worden teruggenomen en hebben ze effect op de omgeving. Juist de onvoorspelbaarheid van de aard van het effect maakt openbaar spreken met elkaar kwetsbaar[3].
Elk van de drie handelingscontexten in het publieke domein waarop ik actief ben toont iets van die kwetsbaarheid, waarin mensen zich aan elkaar verbinden vanuit de idee dat ieder een bijdrage kan leveren aan een zelf gecreëerde gemeenschap. Hierin toont zich evenzeer de kracht van kwetsbaarheid.
[1] In de optiek van Arendt zijn mensen geconditioneerde wezens, omdat alles wat zij doen en maken direct bepalend is voor hun huidige en toekomstige bestaan. Het besef hiervan is essentieel, omdat het een beroep doet op een gedeeld verantwoordelijkheidsgevoel van mensen voor elkaar en voor een toekomst van nieuwe generaties, die telkens weer als ‘vreemdelingen’ geboren worden, een nieuwe wereld betreden waar zij overigens niet voor hebben gekozen, waarin zij steeds weer een nieuw begin maken en zich ontpoppen als actor. We hebben het dan over handelen als hoogste vorm van menselijke activiteit. Waar arbeiden een activiteit is die noodzakelijk is om voort te bestaan, de basis voor alle leven, en werken wat meer vrijheid biedt om met behulp van instrumenten doelen te realiseren, daar betreedt handelen het echte rijk van de vrijheid. Wanneer mensen handelen dan gaat het vaak over sociale interactie: openbaar met elkaar spreken, overeenstemming zien te bereiken over zaken die eenieder aangaat. Vrijheid is bij haar dus niet gelegen in het individu, maar in de gemeenschap. Arendt reserveert hiervoor de term nataliteit of ‘geboortelijkheid’, dat wil zeggen het vermogen van mensen om iets nieuws te beginnen. Handelen onderbreekt dus het arbeiden en werken.
[2] Wereldververvreemding ligt besloten in de moderne massamaatschappij en ontstaat in de eerste plaats door de ontdekking van de wereld door de mens. Door een wereldoriëntatie weet hij grote afstanden te overbruggen en tegelijkertijd los te geraken van de aarde waarin hij geworteld is. De Verlichting met zijn enorme technische en wetenschappelijke ontwikkeling en toepassingen heeft de mens indirect gemaakt tot producerende en consumerende wezens, waarin gebruik geleidelijk aan vervangen is door verbruik en de huishoudenseconomie is opgeblazen tot verspillingseconomie. Door denken te positioneren in de geest heeft de mens zich geleidelijk aan steeds verder verwijderd van haar eigen conditie, bewoner te zijn van de aarde. Dit draagt bij aan een gevoel van vervreemding, waarin allerlei aspecten van zin- en betekenisgeving in de relatie tussen Mens-Natuur (inclusief de verhouding tussen Mens-Mens) los zijn geraakt, omdat middelen steeds meer tot doel zijn verheven. Dat brengt ons weer terug bij de ware aard van het handelen, de vereniging van communiceerbare ervaringen die een plaats krijgen in een met anderen gedeelde gemeenschappelijke wereld. Arendt spreekt van sensus communis oftewel gemeenschapszin.
[3] Belofte en vergeving zorgen ervoor dat het handelen en met elkaar spreken enige stabiliteit krijgen. Met de belofte heb je de intentie om met elkaar iets aan te gaan en dat met overtuiging te doen. Vergeving is nodig voor een nieuw begin, omdat fouten niet kunnen worden teruggedraaid en de ander zich grootmoedig toont. Wanneer handelen en spreken worden gereduceerd tot middelen om doelen te bereiken en omkleed worden met regels en normen en de bedoeling uit het oog wordt verloren, dan doemt het spook op van de wereldververvreemding, zoals genoemd in de titel van deze blog.