Als ik tegen de achtergrond van ons democratisch bestel de tijdgeest zou moeten typeren dan is dat een combinatie van individualisering, privatisering, diversificering en homogenisering. Individualisering betekent dat we op onszelf zijn teruggeworpen en dat we los van anderen in staat moeten zijn om te overleven en ons te ontplooien. Privatisering ligt in het verlengde hiervan en benadrukt het opkomen voor ons eigen belang en de eigen ruimte waar we ons wel in bevinden (privéruimte). Diversificering zien we vanuit de markt ook terugkomen in analyses over de samenleving. De samenleving toont steeds meer categorieën mensen met een specifieke achtergrond, opvattingen en beelden, die zich moeten zien te verhouden tot anderen en het geheel. Beleidsmatig is homogenisering en het bieden van sluitende oplossingen vaak het dominante antwoord op deze pluriformiteit, die ook iets van een fragmentatie in de samenleving laat zien. En dat schuurt, vooral als we het over politiek hebben en over de representatieve democratie. Immers, wie voelt zich nog vertegenwoordigd? Lang heb ik gedacht dat we de oplossing moeten zoeken in meer van hetzelfde, dus in meer democratie (bv. een gekozen burgemeester, een referendum). Maar een aantal denkers bracht mij tot een ander inzicht.
Om te beginnen, zegt de filosoof, Gijs van Oenen, in het dagblad Trouw[1] dat de kloof tussen overheid en burgers niet het probleem is dat door de democratie moet worden opgelost. Volgens hem definieert de kloof juist de democratie. Hij stelt dat de kloof juist te klein is om een democratie goed te laten functioneren, omdat de verwachtingen te hoog zijn. Volgens hem is de kritiek, met name vanuit populistische hoek, vrijwel nooit inhoudelijk, maar deze komt voort uit ontevredenheid over het stelsel dat overbelast is omdat de verwachtingen van de democratie overspannen zijn. Versterkt door het neoliberalisme zijn we opgevoed met het idee dat de samenleving maakbaar is en onze behoeften per direct 1:1 bevredigd kunnen worden. Zo wordt de democratie gezien als een systeem dat in staat is elk probleem direct op te lossen. Nu we steeds vaker merken dat dat niet zo is, worden schuldigen gezocht. Met name het lager opgeleide deel van de bevolking weet die te vinden en is ook minder goed in staat om via-via de onmogelijkheden van de democratie te omzeilen. Dat punt van ‘overbelasting’ moeten we nog even vasthouden.
Ook de politiek filosoof, Claude Lefort (1924-2010) komt tot de conclusie dat de claim van burgers op een zekerheid biedende democratie onterecht is, omdat we de ware aard van ‘democratie’ niet begrijpen. Hij kiest als aanvliegroute niet het punt van de overbelasting, maar komt tot een diepere analyse van de principes van democratie. In zijn boek Democracy and political theory dat in 1988 verscheen bij de Polity Press in Cambridge, laat hij zien dat democratie geen dichtgetimmerd systeem is dat overal een antwoord op heeft. In tegendeel, democratie wordt getypeerd door een grote mate van ‘vruchtbare onbepaaldheid’ of ‘duurzame onvoltooidheid’. In een democratie is de identiteit van de samenleving steeds latent en staat deze open voor nieuwe machtsaanspraken. Democratie is daarom uiterst kwetsbaar, want steeds is er de dreiging van een definitief en sluitend antwoord. Lefort komt tot de conclusie dat er in de democratie altijd afstand tussen gerepresenteerde en representant moet zijn en verschil gemaakt moet worden om, zoals hij dat noemt, licht op het geheel te krijgen. Democratie bewijst zich juist door de conflicten en conflicterende waarden te laten zien. De kwaliteit van een democratie toont zich in de positie van marginale groepen in de maatschappij wier democratische erkenning in het gedrang komt. Representatieve democratie kun je dus begrijpen als een verhoudingswijze tot het dagelijkse bestaan, hoe kijk je aan tegen verschillen en hoe ga je ermee om?
Hier wordt het onderscheid dat Lefort aanbrengt tussen la politique (het politieke bedrijf) en le politique (het politieke) relevant, omdat laatstgenoemde meer omvat dan politiek als bestaande institutie. Het gaat over leidende principes als vrijheid en gelijkheid, over menselijke relaties, religie, politieke traditie en cultuur. De representatieve democratie moet zich dus kunnen verhouden tot verschillen tussen mensen met hun eigen geloofs- en politieke overtuigingen en met een eigen culturele achtergrond. Het beeld dat Lefort gebruikt voor democratie is dat van het ‘open midden’, dat bestaat omdat we niet precies weten waardoor mensen daadwerkelijk in de modus van vrijheid kunnen leven. Speelruimte voor elkaar, openheid en ontvankelijkheid zijn kenmerken van dat open midden. In de democratie verschijnt macht dus als lege plaats, waarvan de beoefenaren deze ruimte slechts tijdelijk betreden.
Als we nu eens even inzoomen op de opbrengst van beide verhalen, dan zien we dat Van Oenen wijst op de overbelasting van de democratie door te verwijzen naar de verwende consument. De kloof tussen burger en overheid is zelfs kenmerkend voor democratie. Meer democratie – in de zin van zorgen voor - helpt niet om de verhouding tussen burger en overheid gezond te maken. De overheid kan volgens hem wel ‘zorgen dat’ burgers zelf het heft in handen nemen. Meer inspirerend, activerend en dienstverlenend dus. Ook Lefort is van mening dat democratie geen 1:1 sluitend systeem is, maar in wezen een lege plaats, een open ruimte is, die zich tijdelijk en afwisselend vult met initiatieven van verschillende actoren. Hij zoekt de oplossingsrichting dus vooral in een andere manier van kijken naar de democratie. Democratie is een podium, een open ruimte of in termen van Hannah Arendt het publieke domein waar de meningsverschillen – letterlijk - op tafel liggen. In die zin is een levende democratie een plek naast en verbonden met het politieke regiem van representatieve besluitvorming (la politique). Beide denkers benadrukken dus dat democratie altijd tekort schiet en misschien ook wel bewust tekort wil schieten.
Het is voor mij elke keer weer bijzonder de verhalen van professionals, leidinggevenden en bestuurders bij de overheid te beluisteren. Vooral als zij worstelen met hun veronderstelde rol, hoe zij omgaan met het hete hangijzer van de representativiteit, hoe ze resultaatgericht willen werken om de burger steeds weer tevreden te stellen. Geleidelijk aan beginnen ze te beseffen dat de oplossing minder in verfijning van het politieke bedrijf gezocht moet worden en ook niet in het uitzetten van een enorme stroom van opdrachten naar de organisatie. Het besef van eigen bescheidenheid enerzijds en het waarderen van burgerlijk initiatief (burger aan zet) anderzijds zal leiden tot minder overbelasting en meer aandacht voor het politieke. Zo kan democratie zich, volgens Lefort, bij uitstek bewijzen in de vormgeving en effectieve orkestratie van actuele krachtsverhoudingen en samenlevingsvraagstukken: minder op inhoud, meer op vormgeving.
[1] Gijs van Oenen: Meer democratie lost niets op. Trouw, 25 mei 208