Hoe verschillend de vormentaal van beide kunstenaars ook is – bij Giacometti verdwijnen de fragiele, pezige figuren bijkans in de ruimte, terwijl bij Chadwick de massieve, abstracte gestalten juist zeer aanwezig zijn – de eerste schept afstand, de tweede nabijheid, toch tonen beiden door de angst voor een alles vernietigende nucleaire oorlog (eind jaren ’50 van de vorige eeuw) iets van verheffing en overwinning. Dat was wat me triggerde: angst en de overwinning op die angst. Zoals woede en verdriet wel creatieve emoties zijn, zo is angst dat niet. Niemand maakt een sculptuur omdat hij bang is, immers angst sluit af en maakt niet mogelijk. Toch laten beide kunstenaars zien hoe je voorbij de angst kunt geraken. Dat is precies wat ik in onze huidige tijd constateer – angst om te verliezen wat we hebben opgebouwd, of dat denken te hebben opgebouwd – en waarom ik aan de filosoof Friedrich Nietzsche (1844-1900) moest denken. Ook hij kende angst, maar zocht deze op om die te overwinnen om daarmee zichzelf en de mensheid te verheffen. En daarmee laat ik al iets los over wat de titel in de titel besloten ligt: we kunnen pas leiden als we durven te lijden.
Nietzsches bijdrage aan de filosofie vanuit een psychologische invalshoek, iets wat in die tijd revolutionair was, betekent vooral een afrekening met een impliciete onderdrukkingsmoraal die hij direct koppelt aan het Christendom. Deze moraal komt er op neer dat de mens slecht is en verantwoording schuldig is aan een hogere macht. Nietzsche spreekt van een verachtelijke slavenmoraal, een nuttigheidsmoraal waarin angst, lafheid en kleinmoedigheid leidend zijn en waarin de mens wantrouwig is en met een bevangen blik de wereld beschouwt. Iets dergelijks zien wij ook optreden in dit tijdgewricht. Daarover verderop meer.
De psycholoog in Nietzsche laat zien dat de 18e eeuwse mens stil staat, juist omdat driften en instincten – ruimer het lichamelijke en natuurlijke – worden ontkend. Wat goed en kwaad is, moet niet door een christelijk moralistische bril worden beschouwd, maar wordt door hem opnieuw doordacht (Umwertung aller Werte). Dat doet hij onder meer in het boek ‘Voorbij goed en kwaad’ (1885), waarin hij tegenover de verachtelijke slavenmoraal de opkomst van de voorname mens plaatst. Deze is trots, niet afhankelijk van de goedkeuring van anderen, onafhankelijk(in zijn oordeelvorming), onthecht (van wat moet en hoort) en ontvankelijk (voor wat zich direct in zijn omgeving aandient). Waar ‘de oude mens’ zich achter anderen verstopt, daar toont zich de nieuwe mens, die in elk opzicht verbonden is: met zichzelf, andere mensen en de natuur. Evenwel, de groei van afhankelijkheid naar onafhankelijkheid, van een gesloten naar een open wereldbeeld gaat, volgens Nietzsche, gepaard met strijd en oorlog op elk niveau: dat van het individu (met als praktijkvoorbeeld Nietzsche zelf) en dat van de samenleving als geheel[1]. Alleen door confrontatie kan de mens de vitaliteit laten zien die nodig is om te overleven en daarmee een zinvol leven op te bouwen, waarin hij zelf de baas is. Dat wordt wel aangeduid met het bekende adagium de ‘Wille zur Macht’: macht over het eigen leven en macht over de onderdrukkers die de mens eronder houden.
In feite beschrijft Nietzsche in ‘Also sprach Zarathoestra’ het moeizame proces van zelfstandige menswording in verschillende gedaanten[2], die steeds weer terugvallen in het oude geloof, dat zich baseert op schuldgevoel en boetedoening. Daar tegenover plaatst Nietzsche de mens die gedreven wordt door een onbewust drijvende kracht die schept en vernietigt. Een proces dat geleid door de wil te leven en de wil tot macht. Nietzsche’s credo is niet voor niets “ik ben dat, wat altijd zichzelf te boven moet komen”. Daarin zit strijd, maar ook glorie: de verlichte mens die zich zelf schept en stuk slaat en zichzelf uiteindelijk verlost. De mens neemt wraak en vernietigt, omdat hij de tijd niet kan terugzetten, maar wel invloed heeft op de toekomst. De mens die het verhaal uit het verleden ‘Er was eens …..’ wil herscheppen in ‘Zo heb ik het gewild’. Daar ligt, kort samengevat, wat Nietzsche ons wil leren. Voor de nieuwe, voorname mens ligt er een opdracht in het overwinnen van de verplatting, de erkenning van onze individualiteit en persoonlijkheid, het ontdekken van waarden (eer, dapperheid, respect voor anderen, strijd) die door instituties en systemen zijn onderdrukt.
De cultuurkritiek van Nietzsche is in deze tijd nog steeds valide, ook al is de oude Christelijke moraal verder teruggedrongen, maar nog niet verdwenen. Wel is ze overgoten met een dikke saus van neo-liberaal succes-denken en een hedonistisch genieten van wat ons door de markt voorgeschoteld wordt. Lijden door het oefenen van discipline om te leren van fouten en sterker te worden door tegenslagen te overwinnen, vormt een dissonant in de immer prettig klinkende muziek, die echter dwingend aanwezig is en de toon zet: ‘succes moet’. Nietzsche zou dit verwekelijking en vervlakking noemen en een ontkenning van het leven. Zijn oproep om te kunnen groeien door te lijden en hierop te reflecteren, is nog steeds uiterst relevant en draagt bij aan volwassenwording van mens, organisatie en samenleving. Spel en - ongetwijfeld - ook kunst zouden door Nietzsche gezien zijn als uitingen van menselijke vitaliteit en bijdragen aan een transitie richting nieuw wereldbeeld dat gekenmerkt wordt door meer zelf- en samensturing en verantwoordelijkheidsgevoel voor datgene waar wij deel van uitmaken. Onze afgestompte democratische organisatieprincipes met nog steeds een top down karakteristiek vragen daar nadrukkelijk om.
[1] Met name in het boek ‘Also sprach Zarathoestra’ (1882-1885) neemt Nietzsche ons mee in de tocht van de profeet Zarathoestra, alias Nietzsche, die rondtrekt en de mens die hij ontmoet een nieuwe toekomst toont. Deze blijken daar niet rijp voor te zijn: de ‘hogere mens’ slaapt nog. Desondanks geeft hij de hoop niet op en zijn er signalen van verandering voelbaar. Hij bespeurt een hele voorzichtige vorm van volwassenwording.
[2] Zo zijn er de paus, de vrijwillige bedelaar, de slechte mens, de tovenaar, de waarzegger, de zwerver en de gewetensvolle geest.