Het thema ‘klimaat’ is iets dat de groene partijen al langer als aandachtspunt in hun programma hadden staan en waarvoor zij bereid zijn actie te voeren en invloed uit te oefenen op de (steeds minder) brede volkspartijen en het kabinet Rutte in het bijzonder. Zij proberen mensen te verbinden met de toekomst. Die toekomst is voor hen een redelijk concreet begrip, dat vooral wordt beschreven in termen van uitputting van hulpbronnen en verlies aan leefbaarheid voor komende generaties. Hun verhaal krijgt een positieve wending in een impliciete optimistische visie op mens, organisatie en samenleving. Tenminste wanneer die mens bereid is om te gaan met de grote onzekerheden van die toekomst en bereid is telkens weer te leren van de fouten die onherroepelijk gemaakt zullen worden.
Daar tegenover staan de populistische partijen die klimaat ontkennen dan wel wegzetten als lange termijnvraagstuk ver voorbij komende generaties. Ook deze partijen zijn gekant tegen het perspectiefloze en ‘managerial’ denken van de regering dat, volgens hen, niet luistert naar de signalen van de samenleving. Dit zijn signalen van onzekerheid, angst en boosheid omdat de tweedeling in de samenleving groter wordt, de kleiner wordende koek met meer mensen verdeeld moet worden en vergeten wordt hoe mooi het vroeger was: de teloorgang van de Verlichting. Het verhaal van populisten gaat dus over de verbinding met het verleden. Een pessimistische visie op mens, organisatie en samenleving overheerst en frustratie richt zich niet zozeer tegen de groene partijen, die betiteld worden als ‘elitair’, maar vooral tegen de regering die onder druk van groen gedwongen wordt naar de toekomst te kijken.
Wat beide politieke perspectieven – naar de toekomst c.q. naar het verleden – verbindt is een substantiële kritiek op het ontbreken van een aansprekend verbindend verhaal, van een visie waarin mensen weer durven te geloven. De verzorgingsstaat voorbij, maar ook de zorg voorbij?, de betrokkenheid, het luisteren naar elkaar, het luisteren naar waarden uit het verleden en deze verbinden met waarden van de toekomst; een toekomst die we met vertrouwen tegemoet durven te gaan? Overeenkomst tussen beide perspectieven is dat ‘het blijven hangen in het heden’ - het gedoe op de vierkante centimeter - niet leidt tot enthousiasme van wie stappen naar de toekomst wil zetten, noch van wie stil wil blijven staan bij de opbrengsten van het verleden. Dat brengt mij bij de twee boeken waarover ik het had.
De directeur van het Sociaal en Cultureel Planbureau, Kim Putters, signaleert een viertal smeulende kwesties in onze samenleving, die hij vergelijkt met een veenbrand, een sluimerend niet zichtbaar gevaar dat plotseling kan aanwakkeren als de omstandigheden daarvoor gunstig zijn: een enge visie op welvaart met een over-focus op economische groei, een geëconomiseerde visie op onderwijs en ontwikkeling, een gedateerde visie op menselijke kwaliteiten en – in onderhavig geval het meest relevant – een democratische rechtstaat die is gebaseerd op bestaande scheve machtsverhoudingen. Putters geeft aan dat de democratische en sociale rechtsstaat uiteen lopen, omdat sprake is van onrechtvaardige verschillen in behandeling of toegang tot politiek en voorzieningen. De politiek levert niet meer wat we willen en – mede daardoor – is onduidelijk waar de overheid voor staat te midden van een wereld die in verandering is. Meer beleid leidt niet tot meer tevredenheid in de samenleving en welke ordenende en beschermende taken heeft zij? De conclusie is dat een nieuwe visie nodig is op de rechtsstaat en dat een beweging van verzorgingsstaat naar verzorgingsstad meer burgermacht tot stand zou kunnen brengen.
Ook de oud vice-voorzitter van de Raad van State, Herman Tjeenk Willink, is bezorgd over de conditie van de rechtsstaat. Ook hij constateert een vervreemding tussen burger en overheid. Volgens hem voldoet de overheid niet meer omdat zij bepaalde grondrechten niet meer aanpast aan deze tijd, zoals voldoende werkgelegenheid en medezeggenschap, bewoonbaarheid en bescherming van het leefmilieu, volksgezondheid en voldoende woongelegenheid, onderwijs en ontplooiing. De vraag die regelmatig wordt gesteld is die wat de overheid om financiële redenen niet meer zou kunnen doen. Wat een overheid in een democratische rechtsorde wel zou moeten doen wordt niet gesteld. Ook niet wat burgerschap als publiek ambt betekent en welke competenties daarvoor nodig zijn. Het verdampen van het vertrouwen in een democratische rechtsorde is terug te voeren op het niet voldoen aan een wezenlijke behoefte van mensen aan visie en verbinding. Juist vanwege onze diverse, veelkleurige samenleving met geluid en tegengeluid, kracht en tegenkracht is een overheid die helpt te verbinden vanuit een brede visie heilzaam. Vandaar de titel van zijn boekje: ‘Groot denken en klein doen’. Gelaagdheid, samenhang, conceptueel vermogen koppelen aan het zetten van kleine stapjes en stil staan bij de successen. Daarvoor is tegenwicht, tegenspraak en tegenmacht nodig in de publieke sector: tegen de overheid en tegen de politiek.
Beide kenners van het publiek domein constateren hetzelfde. Het technocratische op neo-liberale grondslag gebaseerde managementdenken heeft bezit genomen van de overheid en de politiek. Alles is tot middel verheven en de ware doelen zijn uit zicht verdwenen. En met die doelen ook de burgers. Burgers zijn verworden tot verwaarloosde[1] burgers en met het verdwijnen van de echte politieke opgaven, verdwijnen ook de normen voor goed burgerschap (bijvoorbeeld normbesef en onfatsoenlijk gedrag in de openbare ruimte). Zowel de groene partijen als de populistische partijen signaleren dat en ageren daar tegen. Het is aan de overheid en de politiek van het zogenaamde ‘midden’ om het vertrouwen van teleurgestelde burgers te herwinnen, de gevoelens van verwaarlozing serieus te nemen, oud (besef van wie we zijn en van waar we komen) te verbinden met nieuw (een origineel antwoord op grote vraagstukken). Kortom: om vanuit belangrijke waarden een idealistische én pragmatische visie te ontwikkelen, waarin nieuw en stevig burgerschap wordt gekweekt. Op straffe van een verder verscherping van de tegenstellingen tussen partijen op de flanken van het politieke landschap, die beide een element van waarheid bevatten.
[1] Het thema ‘verwaarlozing’ staat centraal in het boekje van de filosofe Susan Neiman (2017) Verzet en rede in tijden van nepnieuws. Uitgeverij Lemniscaat. Rotterdam. Zij pleit voor een activistisch houding om de gekrenkte idealen van de Verlichting te herstellen.