Als stadsjochie voetbalde ik op straat, in de speeltuin, zwierf met vriendjes over het zandland, bouwde daar hutten en ontdekte bijzondere paddenstoelen op de grond die een decennium later een ziekenhuisbestemming kreeg. In de zomerse weekenden fietste ik met mijn ouders en zus naar het Amsterdamse bos en brachten daar onze tijd met lezen en spel door. Later was het fietsen geblazen naar de volkstuin aan de Amstel, waar we een stuk weiland omtoverden tot een prachtige bloementuin, met perkjes groenten, vruchten en kruiden. Zo gezegd: handen in de grond, zon op de blote bast en daarna een geïmproviseerde barbecue op een krakkemikkige stellage van stenen, planken en een oud wasrek dat dienst deed als rooster. Zo leerde je spelenderwijs zaaien, onderhouden, oogsten èn proeven, want er gaat niets boven zelf verbouwd voedsel. Aandacht voor de gewassen liep parallel met het genieten van de schoonheid van de natuur: van bewondering voor de slimme groeiwijze van bonen tegen schuine stokken op, tot aan het genieten van streepjes warm zacht licht van de ondergaande zon die zich door de treurwilg langs de sloot heen wurmde en neerstreek op ons gezicht. Kortom: ik heb op redelijk korte afstand veel kunnen buitenspelen in wat ik ‘natuur’ noem en ik denk ook dat het me in meerdere opzichten goed heeft gedaan.
Als ik naar de huidige tijd kijk, is die min of meer avontuurlijke natuurbeleving bij veel jongeren afwezig. Ouders zijn bang dat hun kinderen buiten op straat iets overkomt en kinderen storten zich grenzeloos op de social media. De natuur met z’n onverwachtheden, schoonheid en bijzonderheid lijkt verder weg dan ooit. Sterker nog: volwassenen en in hun kielzog de kinderen zijn vervreemd geraakt van de natuur: ‘een peren ijsje eten is toch minstens net zo gezond als het eten van een peer?’ Als we het in visies en beleidsdocumenten hebben over leefbaarheid en gezondheid – en in heel veel gemeenten zijn dat de kernwaarden - dan staat ons huidige gedrag daar haaks op. Weinig beweging, weinig groen, weinig tuin, weinig kennis van voedsel en voedselbereiding, weinig fysiek en sociaal contact met de buitenwereld zijn zo wat kenmerken van ons over-georganiseerde en -genormeerde leven. Bereikbaarheid en zichtbaarheid zijn de normen van de informatiesamenleving waarin we leven. Niet alleen de ‘wilde natuur’ is verder weg dan ooit, want je overgeven aan omstandigheden die je niet kent komt neer op risico nemen en dat maakt ons angstig en onzeker. Ook de natuur op steenworp afstand houden we buiten ons, want we hebben geen tijd voor onderhoud en beheer. Zelfs de gecultiveerde natuur dichtbij - die van op ons bord - is ons vreemd en dat willen we liever zo houden. Immers: wat niet weet, wat niet deert ……...
Ons land bestaat uit groeiend stedelijk gebied en intensieve landbouw. De erdoor heen gevlochten en tussenliggende stroken groene natuur, waaronder datgene wat we een korte periode Ecologische Hoofdzone hebben genoemd, hebben een geringe omvang en hebben daardoor weinig substantiële waarde voor alles wat leeft en bloeit. Dat verklaart onder meer de afnemende biodiversiteit. In deze dualiteit van stad en intensieve landbouw hebben we de natuur niet alleen in omvang gedecimeerd, maar ook gereduceerd tot commodity met een overduidelijke nutsfunctie. Zo verliest voedsel steeds meer het karakter van een natuurproduct en krijgt het steeds meer het karakter van een nutriënt uit de voedingsindustrie. Voedsel wordt ontdaan van rituelen, tradities, vakmanschap, betekenis en gevoel van dankbaarheid dat de aarde ons deze producten schenkt. Als we de verbinding met de productie willen herstellen, zullen we anders tegen de natuur moeten gaan aankijken. Niet meer als heerser en ook niet altijd meer als beheerder van de natuur, maar vanuit een besef dat we zelf deel uit maken van de natuur en dat we vanuit die terughoudendheid er goed aan doen de natuur de (wilde) natuur te laten. Dat is wat Bram van de Klundert naturalisering noemt: de mens te begrijpen als onderdeel van de natuur en van daaruit de vraag te stellen hoe we met ons gezamenlijk erfgoed en onze hulpbronnen verstandig om kunnen gaan[1]. Dit reflectieve bewustzijn is in de samenleving weliswaar groeiend en veel burgers zijn ook lid van een natuurorganisatie, maar er zijn nog weinig handelingsperspectieven. Dat heeft gedeeltelijk te maken met het feit dat de overheden nog weinig aan natuurvisie en natuurbeleid hebben gedaan. Deels komt het omdat burgers zelf nog onvoldoende bewust zijn van hun kracht om zich te verenigen rond een ‘natuurlijke opgave’, c.q. de inrichting van een natuurlijk gebied dat hen en hun omgeving inspireert en geluk brengt.
Op grond van mijn eigen jeugdervaringen en ondersteund door wetenschappelijk onderzoek pleit ik voor de (her)ontdekking van de natuur in z’n diversiteit en pluriformiteit als bron van stedelijke leefbaarheid en gezondheid. Dat vereist een samenhangend ecologisch bewustzijn bij burgers en overheid. Burgers zorgen voor energie in de samenleving en zorgen voor duurzame vitaliteit van die samenleving. Zij moeten open ruimte claimen voor initiatieven, daarbij geholpen door een krachtige en professionele overheid. Een overheid die – in relatie daarmee – het publieke belang weer voorop stelt door burgerschapsvorming te stimuleren. We kunnen denken aan hele uiteenlopende en in de versukkeling geraakte activiteiten zoals: leren goed te bewegen; leren de natuur te kennen; de oorsprong van voedsel te kennen en leren te koken[2].
[1] Bram van de Klundert (2013) Op zoek naar onze natuur; perspectieven voor wildernis. Innovatienetwerk, Utrecht.
[2] Voor alle duidelijkheid, burgerschapsvorming is meer en heeft wat mij betreft ook betrekking op het leren aangaan van relaties en deze te onderhouden, het leren verantwoordelijkheid te nemen en zelfstandig ontwikkelen van menings- en oordeelsvorming, het respectvol omgaan met verschillen en het leren oplossen van conflicten.