Place-making is nauw verbonden met het begrip sense of place, ofwel plaatsgevoel. Het bijzondere gevoel dat van een bepaalde plaats uitgaat. Anders geformuleerd: het effect dat van deze plaats uitgaat op de mens. Veel adviseurs op het gebied van ruimtelijke ordening wijzen bijvoorbeeld op de nauwe verbinding tussen de openbare ruimte en de gebruikers ervan. Dat kunnen parken, pleinen, stadstuinen of zelfs hele buurten of wijken zijn. Die verbinding van gebruikers en de betreffende plaats draagt bij aan het geluk en welzijn van haar gebruikers. Waarom place-making en sense of place steeds belangrijker worden bij de ontwikkeling van een gebied is omdat de oude manier van ruimtelijke ordening en de daarmee verbonden hiërarchische verhouding tussen overheid en burgers worden doorbroken. Zo wordt er niet een strak omlijnd ruimtelijk ontwerp op het stadskantoor gemaakt, maar maken de gebruikers zelf een plek waar men zich thuis voelt. Immers, de gebruikers zijn de experts over het gebruik. Andere uitgangspunten zijn bijvoorbeeld: samenwerking met een grote diverse groep belanghebbenden; doorzetten ook als gezegd wordt dat het niet kan; onderzoeken vanuit verschillende perspectieven en met verschillende middelen; visieontwikkeling met een korte en lange termijn; maken van dubbele functies en combinaties; begin met quick wins (klein, snel, goedkoop, energie opleverend); geld volgt de visie; je bent nooit klaar en beheer is 80% van het succes; dialoog is essentieel.
Het lijkt erop dat de nieuwe Omgevingswet zich meer dan de voorafgaande wetten op de Ruimtelijke Ordening heeft laten inspireren door deze uitgangspunten. Twee uitgangspunten staan in het nieuwe denken over de omgeving centraal: de rolsverwisseling tussen overheid en burger en de gewijzigde visie op ruimte en plaats. De overheid komt steeds meer te verkeren in de rol van facilitator van burger- en ondernemersinitiatieven in plaats van dat zijzelf bepaalt wat waar moet komen en hoe dat gerealiseerd moet gaan worden. Dat betekent in houding en gedrag: luisteren, meedenken, alternatieven aandragen, kortom: mogelijk maken. Het tweede uitgangspunt is op het eerste oog wat abstracter. Stond voorheen de inrichting van de ruimte centraal met een afgewogen spreiding van functies en voorzieningen, tegenwoordig wordt meer aandacht besteed aan de intrinsieke kwaliteiten van de plaats, uiteenlopend van fysieke kenmerken (bodem, vegetatie, waterloop) tot sociaal-culturele kenmerken (de geschiedenis van het gebied, de aantrekkelijkheid van de ligging ten opzichte van de omgeving, het plaatsgevoel). Daarmee komt ook de kwaliteit van leven centraal te staan, tot uitdrukking komend in gezondheid en fysiek welbevinden. In plaats van het uit de grond stampen van grote van hoeveelheden weinig gedifferentieerde woningen, tot stand gebracht door toedoen van één projectontwikkelaar die een maximale opbrengst weet te realiseren voor zichzelf, doen zich plots andere mogelijkheden voor, qua ruimtelijke inrichting, qua financiering en qua fasering. Groepen verbonden burgers worden opdrachtgever en organiseren vanuit een eigen plaatsgevoel het proces van ontwerp, uitvoering en beheer.
Met de Omgevingswet in ons hoofd krijgt het plaatsbegrip een nieuwe lading. Een lading die teruggrijpt op het gedachtengoed van de humanistische geografie[1]. Veel geciteerd auteur is de van oorsprong Chinees-Amerikaanse hoogleraar, Yi-Fu Tuan. In zijn boek onderzoekt hij de liefde voor de plaats[2]. Dat doet hij door verschillende culturen in verschillende tijdvakken met elkaar te vergelijken. Steeds met als inzet het kunnen begrijpen van onze relatie tot de aarde. Die relatie definieert hij wat scherper door te bekijken hoe wij onze leefwereld percipiëren, wat onze houding en onze waardering is. Het gaat daarbij zowel om de fysieke kanten van de leefwereld als de sociale. De affectieve relatie van ons tot de leefwereld laat zich niet direct kennen, maar moet langzamerhand begrepen worden. Deze ontvouwt zich als het ware. Zo is de aarde, onze leefwereld, niet slechts het geheel van gebouwde en onbebouwde omgeving, maar zij is meer: zij betekent wat voor haar bewoners en niet alleen in economische zin. Kennis van het gebied, schoonheid van de natuur, onze fysieke afhankelijkheid van haar en de betekenisvolle inrichting van het gebied leiden allemaal tot een speciaal gevoel voor die plaats. De liefde voor de plaats: topophilia.
Dit uitstapje naar de theorie van de geografie is nodig om de betekenis van de Omgevingswet beter te kunnen duiden. Doordat de Omgevingswet het initiatief legt bij de burger, kunnen de burgers dus zelf invulling geven aan het gebied waar ze in (gaan) wonen en leven. Op die manier ontwikkelt zich dus een relatie tussen mens en (natuurlijke en sociale) omgeving, die meer is dan de optelsom van de delen. Zo’n gebied krijgt letterlijk betekenis en zo kan er zich een innige relatie ontwikkelen tussen mens en omgeving (aarde/natuur).
De liefde voor plaats kan in onze tijd nog vanuit een ander perspectief worden bekeken. De fysieke omgeving – de aarde - reageert steeds vaker en heftiger op ons liefdeloze gedrag. Steeds regelmatiger zegt de aarde ‘neen’ tegen uitputting, uitbuiting en vervuiling. Met name de environmentalisten (klimaatwetenschappers, milieuactivisten, groene partijen, etc.) komen met bewijzen en proberen overheid, ondernemers en burgers ervan te overtuigen liefdevoller om te gaan met de natuur. De Omgevingswet is een – weliswaar ingewikkeld - vehikel om dat mogelijk te maken. De erin besloten, nieuwe, aandacht voor gezondheid in visie, planvorming, uitvoering en beheer getuigt daar van. Ook vanuit deze milieu invalshoek en bezien vanuit gedrag wordt dus opgeroepen tot een liefdevollere relatie tot de plaats waarin wij leven en wonen en ná ons onze kinderen.
[1] In de jaren ’70 van de vorige eeuw kwam deze stroming op als antwoord op de positivistische, kwantitatieve wetenschapsopvatting. De werkelijkheid is niet een gegeven maar een constructie door voortdurende interpretatie van het subject. De humanistische geografen richtten zich dus op de betekenisvolle sociale realiteit. Ze wilden doordringen tot de alledaagse leefwereld van mensen. Kernvraag is: hoe interpreteren mensen hun omgeving? Zie bijvoorbeeld Bem de Pater en Herman van der Wusten (1996) Het geografische huis. De opbouw van een wetenschap. Uitgeverij Coutinho, Bussum.
[2] Yi-Fu Tuan (1974) Topophilia; A Study of Environmental Perception, Attitudes en Values. Columbia University Press, New York.