Wat is nu zo kenmerkend aan onze tijd van (post)modernisme? De snelheid van processen (digitalisering) en de complexiteit van verschijnselen (deelsystemen) zorgt er voor dat we als mens en/in organisatie steeds op meerdere borden tegelijk moeten schaken. Dat vereist flexibiliteit, omgaan met onzekerheid en ‘tekenen buiten de lijntjes’, omdat grenzen en vastgestelde regels niet meer werken en we al improviserend oplossingen moeten zien te vinden voor taaie vragen waar veel kanten aan zitten. Voorbeelden zijn er legio. Denk aan hybride organisaties, die gelijktijdig twee doelstellingen moeten zien te realiseren. Als publieke instelling produceren wooncorporaties woningen in de sociale sector, terwijl ze niet zelden ook projectontwikkelaar zijn. Denk aan strategen binnen organisaties, die zich ontwikkelen tot echte grenswerkers. Om van waarde te zijn moeten zij traditioneel gescheiden beleidsvelden zien te overbruggen. Denk ook aan veel boeren die door de normoverschrijdende mest- en stikstofuitstoot gedwongen worden een andere invulling aan hun werk te geven. Grond heeft voor hen niet langer alleen een agrarische bestemming, maar ook een natuur- en bouwbestemming. De nieuwe Omgevingswet maakt het hen mogelijk om kleinschaliger en diverser te gaan produceren.
Wat ik probeer te zeggen is dat alles vager wordt, van zelfdenkende apparaten, versmeltende technologieën tot vervagende rollen. Volberda c.s. scharen al deze verschijnselen onder het kopje van de vierde industriële revolutie[1]. De vraag die zij zich stellen is hoe organisaties en bedrijven innoveren en overleven in een tijdperk waarin vrijwel alles (dingen, diensten, mensen en disciplines) met elkaar in verbinding staat en de koppelingsmechanismen schier oneindig lijken? Ze komen tot de onafwendbare conclusie dat innovatie, of die nu radicaal verloopt of geleidelijk, pas effect heeft als organisaties bereid en in staat zijn inspiratie en ontwikkelingsruimte te bieden aan kenniswerkers en niet blijven hangen in aandeelshouderswaarde, winst en resultaat.
Dat vervagende perspectief van de dingen gekoppeld aan de behoefte in organisaties aan inspiratie en ontwikkelingsruimte - thema’s die nu zo nadrukkelijk spelen – is ook precies wat Leonardo da Vinci tot genie maakte. Hij wist dat de contouren van de werkelijkheid per definitie vaag zijn en dat er altijd een zweem van onzekerheid is die we moeten omarmen. Niet voor niets werd Leonardo de meester van het onvoltooide genoemd. Onvoltooide perfectie, zo typeert Walter Isaacson zijn ideeën, kunstwerken, machines en installaties. Het denk- en realisatieproces in zijn atelier is voor Leonardo minstens zo belangrijk, zo niet belangrijker dan het eindresultaat. Dat verveelde hem waarschijnlijk niet alleen, maar zegt ook iets over zijn visie op de mens en zijn verhouding tot de werkelijkheid. Enerzijds het besef van bescheidenheid dat de mens deel uitmaakt van een omvattende kosmos en waarbij overigens sprake is van een duidelijke analogie tussen natuurlijke, lichamelijke en mentale processen. Zijn scherpe observaties van de natuur en kennis van de wiskunde leerden hem dat er in de natuur niet zoiets bestaat als exacte zichtbare omlijning of omgrenzing van een object. De natuur geeft geen precieze lijnen en alle begrenzingen zowel in de natuur als in de kunst vloeien in elkaar over. Die techniek van overvloeien van figuur en omgeving noemt Leonardo sfumato[2]. Zoals grenzen vervaagden tussen object en omgeving, zo vervaagden bij Leonardo deze ook tussen kunst en wetenschap, werkelijkheid en fantasie, ervaring en mysterie. Die subtiele overgangen schetsen volgens mij een waarheidsgetrouw beeld, waarin mens en omgeving deel zijn van elkaar en waarin eerstgenoemde - als kleine wereld – in zich elke algemene volmaaktheid van de hele wereld bevat. Mens en universum onderhouden een harmonieuze relatie.
De mens met al zijn emoties wordt in zijn schilderijen zichtbaar tot in de kleinste details en wat de figuren weerspiegelen is datgene dat zich in de omgeving ook aftekent.
Wat het intermezzo met Leonardo da Vinci ons leert en laat zien is dat Leonardo, inmiddels 568 jaar oud, nog steeds gezien kan worden als ontwerper van de Nieuwe mens, die zich moet zien te handhaven in een onzekere, snel veranderende, schimmige wereld, die niet af is. In tegendeel, die onvoltooid is en misschien ook nog wel onvolkomen. Leonardo da Vinci’s ongeëvenaarde vermogen om kunst, wetenschap, technologie en verbeeldingskracht te combineren is en blijft een voortdurend recept voor creativiteit. Zijn nieuwsgierigheid (willen weten waarom de dingen zo werken en in elkaar zitten), nauwkeurige observatievermogen, verwondering over het universum kunnen ons helpen om de complexiteit en veranderlijkheid van deze tijd met een open mind te accepteren en te omarmen. Als we de vaagheid van onze relatie met de omgeving durven te zien als kans, dan zullen we zien dat bepaalde patronen zichtbaar en kenbaar worden en kunnen we voort in ons voortdurende bewustzijnsontwikkelingsproces.
[1] Henk Volberda, Kevin Heij en Menno Bosma laten in hun boek Innovatie. Jij.Nu zien dat we in een nieuwe fase van organisatie terecht zijn gekomen. Stond in de eerste industriële revolutie de mechanisering met water- en stoomkracht centraal en volgde daarna de arbeidsdeling en massaproductie met behulp van elektriciteit, gevolgd door de inzet van electronica en IT voor verdergaande automatisering, nu zijn we beland in de fase van cyber-fysieke systemen.
[2] De techniek van het gebruik van mistige en rokerige contouren die bijvoorbeeld zo opvallend zijn bij de Mona Lisa. Het landschap rond haar figuur en van de natuur om haar heen zijn met elkaar vervlochten, vormen een eenheid. En juist dat maakt haar intrigerend en mysterieus.