Het was ergens begin maart van het jaar 2018 toen mijn collega Jan Willem Zeelenberg en ik een beroep deden op mijn bevriende kunstenares Maud Quaedvlieg. We hadden voor het nieuwe managementteam van de gemeente Moerdijk een zogenaamd management development programma ontwikkeld. Dat deden we op een geheel andere manier dan de meeste consultants dat doen, namelijk niet uit een boekje, met modellen en een beroep doend op de cognitieve vaardigheden van de deelnemers. Wij doen dat anders, omdat van goede leiders geen reproductieve vaardigheden worden verwacht, maar transformatieve.
Leidinggeven is in mijn optiek dus geen kunstje dat je met een beetje afkijken en oefenen kunt leren. Het gaat erom het bewuste denken in contact te brengen met ons onderbewustzijn en om dat dan met de deelnemers bespreekbaar te maken. Wie ben jij, wat drijft jou, waar ligt je voorkeursstijl en wat heeft dat met jouw (impliciete) waarden te maken? Ons doel is dus het oprekken van ons bewustzijn in een gecombineerd individueel- en groepsproces. Tijdens de startbijeenkomst hielp Maud Quaedvlieg ons daarbij. Zij hielp ons over de drempel door onze angst te overwinnen door deze juist te sublimeren. We kregen allemaal een doek voor onze ogen geknoopt en kregen de opdracht te gaan schilderen met de verf die we vooraf hadden gekozen. Dat zien wij hier op dit plaatje gebeuren. Als je een betere leider wil worden, moet je je kwetsbaar durven op te stellen en het niet-weten toelaten. Zoals wij als kind vroeger met papier en kwast mooie tekeningen maakten voor de verjaardag van opa en oma. Onbevangen en met overtuiging. Voor ons als volwassenen is dat geen vanzelfsprekendheid. Wij mijden het liefst de confrontatie met onszelf. Maar oefening baart kunst en kunst veronderstelt creativiteit.
Zoals wij daar geblinddoekt stonden wordt het wel duidelijk dat creativiteit moed vereist. Dat geldt in optima forma voor de kunstenaar die elke dag zijn of haar brood moet verdienen door een beroep te doen op het creatieve vermogen. Zo sta je daar voor een leeg doek, een homp marmer, een blok klei of een lege bladzijde. Dat beeld van het ‘nog niet’ en misschien wel ‘helemaal niet’ deelt de kunstenaar met slechts een paar andere beroepen. Bijvoorbeeld met dat van de onderzoeker. Als onderzoeker weet ik namelijk ook vaak niet precies wat ik ga onderzoeken, laat staan dat ik al weet wat de boodschap van het eindproduct is. In het begin sta ik nog met lege handen en moet ik mezelf dwingen om met een leeg hoofd te beginnen. Geen oordelen dus en al helemaal geen vooroordelen. Dat beeld moet je als kunstenaar én onderzoeker koesteren. Je moet in jezelf blijven vertrouwen dat er wel wat tot stand komt. En wat er komt moet je de ruimte geven en niet meteen weer dicht timmeren. Je werk komt voort uit een impuls, een onherleidbaar gedachtenspinsel, of een diep ervaren noodzakelijkheid. Of gewoon een idee.
Ook veel ondernemers met een mooi idee zullen de knagende onzekerheid herkennen of wat zij bedacht hebben ook kans van slagen heeft. En toch beginnen we maar met een streek verf, een hakslag in het marmer, een vorm aan de klei of een zin op papier. En dat bouw je verder uit. Terwijl je bezig bent ontstaat uit dat idee, een helder gezichtspunt met meer focus. Van daaruit varieer en differentieer je en niet zelden vernietig je en moet je weer opnieuw beginnen. Je brengt een nieuwe laag verf aan, je schrapt een woord, een zin of zelfs een heel hoofdstuk. Zo ongeveer ontwikkelt zich een product. Met vallen en opstaan en dat heet creativiteit. Soms geleidelijk, soms abrupt en in elk geval niet onder druk van de tijd. In tegendeel, tijd valt weg en de kunstenaar of onderzoeker is helemaal ondergedompeld in een interactief proces met zichzelf en het materiaal waar hij/zij mee werkt. Creativiteit is hard werken en vraagt het uiterste van jezelf, maar geeft veel voldoening in proces en met resultaat.
Dit essay zal vooral gaan over de vraag hoe we de kracht van de verbeelding kunnen waarborgen in een samenleving die gestempeld wordt door een dominante cultuur met zogenaamd eenduidige normen. Anders gezegd: normen die schijnbaar vanzelfsprekend zijn.
De consultants die ‘normaalarbeid’ verrichten - zelfs als het over nieuw leiderschap gaat - vormen de spiegel van het huidige tijdsbeeld van versnelling, massificatie, homogenisering, uitputting en uiteindelijk winstmaximalisatie. De manier waarop de moderne mens in de wereld staat en daarnaar kijkt en hoe organisaties menen een antwoord te moeten geven op de grote uitdagingen van deze tijd geeft weinig vertrouwen in de toekomst. Die manier van kijken en handelen is gericht op reproductie van het huidige en het lijkt alsof we daar steeds meer voor moeten doen. Noem het in AI-termen versiebeheer, het hooguit verbeteren van het bestaande. Rosa spreekt van ‘razende stilstand’[1], waarin twee schijnbaar tegenstrijdige bewegingen zichtbaar zijn: de haast die we in ons leven aan de dag leggen, naast de verstarring, het tot stilstand komen van dat wat we in beweging hebben gezet, maar dat geen opvolging krijgt. Het lijkt erop dat we in elk opzicht – materieel en geestelijk – steeds meer energie moeten verbruiken om het bestaande in stand te houden.
Veel organisaties, ook de gemeentelijke overheid die wij begeleiden om op een betere manier om te gaan met de vigerende complexe vraagstukken zijn geneigd om steeds meer van hetzelfde te doen en dat kost al veel energie. De vraag die ons bezighoudt: wat zit ons in de weg om het anders te doen? Met andere woorden: wat doet ons de moed in de schoenen zinken om van spoor te wisselen?
Vanuit een iets ander perspectief: waarom stellen we wel vaak wat- en hoe-vragen en hebben we die in het verleden vaak naar behoren opgelost, maar zijn de schijnbare simplistische waaromvragen zo moeilijk en wat is de reden dat we ze maar uit de weg gaan? Terwijl de omvattende vraagstukken waar we mee te maken hebben juist wél gebaat zijn met een andere visie en een ander kijk op de werkelijkheid. Het is een beetje zoals we de nieuwsgierige waaromvragen van kinderen in ons opvoedings- en schoolsysteem stapje voor stapje afbreken, zo doen we dat ook later in de zogenaamde volwassenwereld. De reden daarvoor ligt opgesloten in dat woordje ‘systeem’. Ons hele leerproces is gericht op het herkennen van patronen, het toepassen van procedures en het handelen volgens conventies. We gaan er daarbij stilletjes vanuit dat die door ons zelf opgebouwde en verfijnde systemen een adequaat antwoord kunnen geven op alle vragen. Dat blijkt steeds vaker niet zo te zijn, want we zien op veel gebieden bestaande systemen en verhoudingen vastlopen. Dat zien we op individueel niveau (bijvoorbeeld stress en burn-out), op institutioneel-systeem niveau (bijvoorbeeld rechts- en economische ongelijkheid, burgerparticipatie) en op organisatieniveau (bijvoorbeeld hiërarchische aansturing, uniformiteit in organigrammen). Ondanks enorme inspanningen wordt niet geleverd waar we werkelijk behoefte aan hebben.
Die behoefte ligt minder op materieel vlak maar is steeds meer immaterieel van aard. In het klein: worden wij werkelijk gehoord en begrepen, resoneert onze stem en onze mening in de omgeving waarin we verkeren? Of in het groot: draagt wat wij doen echt bij aan een betere wereld, geeft het werk dat wij verrichten zin en heeft het effect? Steeds vaker hebben we de indruk dat we buitenspel staan en dat de maatschappij zich ontwikkelt achter onze rug om en dat wat zich ontwikkelt niet datgene is dat ons verder helpt. Mijn collega Jan Willem pleegt wel eens de metafoor te gebruiken van de vierkante wielen als het over ineffectieve oplossingen gaat. Want van vierkante wielen, hoe mooi van vorm, kun je niet verwachten dat die het voertuig ook maar een meter vooruithelpen. Het wonderlijke is dat we de vraag of vierkante wielen eigenlijk wel effectief zijn, nauwelijks stellen. Laat staan dat we alternatieve ideeën ontwikkelen, creatief durven zijn en onze verbeelding aan de macht helpen.
Je zou kunnen zeggen dat ons handelen meer bepaald wordt door het verleden, dat wat we ooit eerder beproefd hebben en minder door de toekomst. Ons handelen is daarmee eerder reactief dan proactief en al helemaal niet transformatief of systeem doorbrekend. Om de ernst en urgentie aan te geven voor een transformatieve strategie dacht ik aan het artikel dat ik las in het dagblad Trouw, waarin Tom van der Voorn[2] het heeft over de effecten van de klimaatverandering op de inrichting van onze woon-en leefomgeving. Hij gaf aan dat het grote landelijke programma ‘Ruimte voor de rivieren’ ons in adaptieve zin veel gebracht heeft, maar dat ons waterbeheer in zo’n crisis is beland dat alleen een nieuwe transformatieve aanpak ons zou kunnen helpen om in de toekomst te kunnen blijven leven en wonen in Nederland. In onze Weltanschauung is nog geen sprake van een transformatieve strategie. Hoogstwaarschijnlijk, omdat we niet durven na te denken over ‘iets heel anders’, iets wat ons wezensvreemd is, maar wat gezien de urgentie van de problematiek wel nodig is: wonen met en op het water in plaats van het wegstoppen van water achter metershoge dijken. Wat dit voorbeeld laat zien is dat we werkelijk behoefte hebben aan verbeelding en dat deze verbeelding, gekoppeld aan wetenschappelijke feiten, ons kan helpen vorm en inhoud te geven aan een duurzame toekomst[3]. Voor die verbeelding zijn reflectie en creativiteit nodig. En: omdat er voor creativiteit moed vereist is, is er dus ook voor verbeelding moed nodig.
Om in een andere bewustzijnstoestand te komen moeten we durven na te denken over de effecten van ons handelen op onze omgeving, op de korte en lange termijn. Ons handelen heeft tijd-ruimte impact en dat moeten we beseffen. Dat beseffen gaat niet alleen om het begrijpen van wat de invloed is van ons handelen, maar ook om daar de consequenties aan te verbinden en ons voor te bereiden op die toekomst. Kunst kan ons daarbij helpen[4]. Het haalt ons uit ons geriefelijke evenwicht, het laat ons schrikken, het maakt manifest wat eerst nog latent was. Het verbindt ons bewustzijn met het onbewuste. Het traint ons kijkvermogen door de vraag te stellen: wat zien we nu eigenlijk? Niet zelden weet kunst ons te raken in het hart, doet ons voelen en door te dringen tot onze emoties.
Precies die twee kwaliteiten – goed leren kijken en ons doen raken - zijn nodig om te kunnen veranderen en om over te stappen van reproductieve, reactieve strategie naar een transformatieve strategie. We zien hier een schilderij van de in 2017 overleden Duitse schilder Johannes Grützke die in zijn Vorlesung laat zien hoe een aantal verveelde jongeren met ongemak luisteren naar het verhaal dat een oude wijze man, waarschijnlijk Socrates, houdt. We zien aan de ene kant de toewijding van de man in de stille veronderstelling dat zijn wijze woorden Anklang zullen vinden bij zijn luisteraars. Maar daarvan valt weinig te bespeuren. Van aandacht is geen sprake, laat staan van geraaktheid. Ze zijn meer met elkaar bezig dan met de ongetwijfeld inspirerende woorden van Socrates. Dit schilderij raakt mij, omdat de afbeelding mij iets duidelijk maakt van het huidige tijdsgewricht dat in het teken staat van instant consumptie, inherente verveling, kinderlijk gedrag. Tegenover dit kinderlijke gedrag van de volwassen toehoorders staat de wijze oude man wiens woorden kennelijk niet doordringen tot een groep ongeïnteresseerde mensen.
Van een hele andere orde is de Street art, zoals Banksy die vertolkt. Deze ‘onzichtbare kunstenaar’ gebruikt de muren van de stad om zijn boodschap te verkondigen. Deze heeft bijna altijd een maatschappijkritische lading en springt door z’n omvang en thematiek direct in het oog van de voorbijganger. Kunst is voor Banksy van de ‘gewone man’ en zijn graffitikunst en wijze van verschijning vormen een aanklacht tegen de opgeklopte elitekunst en de institutionalisering daarvan. De serie schilderingen over ratten vormen daar een mooie illustratie van. De rat verbeeldt immers de gehate, opgejaagde en verdelgde levenssoort die leeft tussen alle smerigheid. Als je, volgens Banksy, smerig, onbelangrijk en ongeliefd bent dan vormt de rat het ultieme rolmodel. Daarmee kiest hij positie voor die mensen die in een ongure omgeving wonen, weinig te besteden hebben en die door de rest van de samenleving met de nek wordt aangekeken.
Naast Street art is er ook nog zoiets als landart. Daarbij wordt met kunst aangesloten bij de (natuurlijke) omgeving. De gebruikte materialen zijn ook natuurlijke materialen, zoals hout en steen. Een prachtig voorbeeld van Land art bieden de ‘Wall drawings’ in Massachusetts van de Engelse kunstenaar Andy Goldsworthy. Hier vlecht hij een subtiel bouwwerk van gemetselde granieten stenen door een bos; het bouwwerk volgt de weg van de bomen en vormt er een geheel mee. De cultuur in de vorm van door de mens gemaakte structuren vervangt dus niet de natuur door haar te onderwerpen, maar sluit daar naadloos bij aan. In het werk van Goldsworthy is ook altijd sprake van de onderschikking van de menselijke creatie aan de natuur. Zo ook in dit geval. De natuur zal het kunstwerk op termijn overwoekeren en afbreken. Nu met die sneeuw krijgt de interactie tussen natuur en cultuur nog meer glans. Goldsworthy laat ons op treffende wijze zien dat de mens met zijn esthetische creaties iets toe kan voegen aan de natuur, maar wel ondergeschikt is aan de krachten van de natuur. Daarin lijkt een boodschap verpakt te zitten die erop neerkomt dat we in het ontwerpen van ons leven en van wat wij doen en maken altijd afstemming gezocht moet worden met de context waarin wij ons bevinden.
Wat laten deze drie kunstenaars ons aan de hand van slechts een enkel kunstwerk zien? Het eerste kunstwerk van Grützke treft mij juist omdat de wijze woorden die geuit worden kennelijk de toehoorders niet treffen. Dat zegt iets over hen, wellicht over de samenleving die niet geïnteresseerd is in wijsheid. Tegelijkertijd zegt het ook iets over mij, omdat ik van mening ben dat wijsheid onszelf verder kan helpen in het evolutionaire proces waarin wij ons bevinden. Het tweede object – een stuk muur en stoep ergens in London – laat zien dat de rat zijn werk doet en wekt de suggestie dat deze een gat in de grond zaagt waarin de voetganger die op dat stuk stoep loopt verdwijnt. Een lugubere gedachte misschien, maar wel passend in het denken van Banksy over de elite. Namelijk dat de buurtbewoners in deze achterstandswijk eigenlijk niets voorstellen en gemist kunnen worden als kiespijn. Het laatste kunstobject van honderden meters lang door een groot bosgebied maakt ons bewust van onze rol in het grotere ecosysteem waarvan wij deel uitmaken. Als we die rol zorgvuldig en afgestemd met de omgeving vormgeven, kunnen we iets toevoegen aan die omgeving en kunnen we genoegen nemen met een minder ambitieuze rol van de mens in de hele kosmos. Het leert ons omgaan met de eindigheid doordat we – in welke vorm dan ook – weer opgenomen worden in de hele ecologische cyclus.
In elk van de drie voorstellingen wordt een suggestie gewekt, maar wordt niets aangetoond. Eerder worden er vragen door opgeroepen. Ik merk dat mijn denken erdoor wordt gestimuleerd en dat ik beelden associeer met andere zaken waar ik een mening over heb of die ik eerder ben tegengekomen. Kunst inspireert mij dus tot eigen interpretaties en visievorming. Zo ben ik gefascineerd door het werk van Carlijn Kingma, in het bijzonder door ‘Het weefsel der mensheid’[5]. Ik ontwaar in deze pentekening de geschiedenis van de bouwende mens die in staat is om in harmonie met z’n omgeving, de natuur, nieuwe lichtgevende toekomsten te creëren.
Het zou mooi zijn als we naast moed en verbeeldingskracht ook leiderschap kunnen aanspreken om samen aan die nieuwe toekomst te bouwen door een visie te ontwikkelen die in staat is het onzichtbare toch te laten zien, te verbeelden en geaccepteerd te krijgen. Voordat ik hier verder op in ga en het ontwerpbewustzijn ter sprake breng wil ik toch apart stil staan bij datgene dat ons op systeemniveau tegenhoudt: het aan het kapitalisme gelieerde neoliberalisme dat zo duidelijk vervlochten wordt met ons democratische bestel dat het lijkt alsof democratie en liberalisme een politiek-economische eenheid vormen[6].
Ik verbaas mij erover dat de vele commentaren en boeken over de crises waarmee wij te maken hebben en – soms – de perspectieven die worden geschetst stelselmatig voorbijgaan aan een grondige systeemkritiek op het kapitalisme. Het lijkt dus net alsof met die afzonderlijke crises het geloof in het kapitalisme als systeem buiten schot blijft. Het lijkt dus ook alsof we zijn blijven steken in Francis Fukuyama’s stelling van 1989 dat met het vallen van de Muur (en van het communisme) en daarmee van de Koude Oorlog ook het einde van de vooruitgang van de menselijke geschiedenis zou worden gemarkeerd[7]. Volgens die stelling heeft het kapitalisme het communisme overwonnen en breken er gouden tijden aan. Wat ik met dat ‘alsof’ bedoel te zeggen is dat naar mijn mening sprake is van een kwalijke fictie, die van het kapitalisme.
Om dat ‘alsof’ als fictie beter te begrijpen, wil ik teruggrijpen op het gedachtengoed van de Duitse filosoof Hans Vaihinger, die al meer dan een eeuw geleden het boek ‘Die Philosophie des Als Ob’ deed verschijnen[8]. Zijn kritische onderzoeksmethode, gekoppeld aan het thema ‘alsof’ is ook voor onze tijd uiterst relevant. Bijvoorbeeld als we het hebben over het bestaan van een objectieve werkelijkheid (feiten versus nepfeiten) of zelfs over het grote waarheidsvraagstuk (objectieve waarheid versus subjectieve waarheid). Vaihinger laat ons zien dat ons denken zich een voorstelling maakt van het zijn (der dingen). Om het filosofisch uit te drukken: door middel van de voorstelling benadert het denken het zijn, maar het valt er niet mee samen. Tegelijkertijd laat hij zien dat we in ons leven die twee zaken, die hij betitelt als doel en middel, steeds weer door elkaar halen. Dat doen we met of zonder (goede) bedoeling, bewust of onbewust. Door te denken in analogieën en oppervlakkige gelijkenissen proberen we de werkelijkheid te begrijpen en vervolgens vast te leggen.
Met deze inzichten wil ik terug keren naar wat ik genoemd heb: het kapitalisme als fictie, dat wil zeggen de voorstelling van het kapitalisme als eindfase van de menselijke geschiedenis, het kapitalisme als het beste politiek-economische ordeningssysteem. Of sterker nog: de vanzelfsprekendheid van het kapitalisme, boven en buiten elke kritiek onderhevig. Het kapitalisme als eeuwige zijnstoestand en niet als een tijdelijke denk-hulpconstructie om bepaalde mechanismen te kunnen duiden. Kortom: het kapitalisme zien als doel in plaats van als middel. Wat betekent dat?
Voor mij betekent het dat ik het kapitalisme kan waarderen voor wat het heeft betekend, maar niet voor wat het zou moeten gaan betekenen. Want de kenmerken van het kapitalisme leiden niet tot een betere toekomst, maar ondergraaft deze juist. Als we blijven geloven in het kapitalisme dan kunnen we ook niet meer geloven in de toekomst. Sterker nog: het geloof in kapitalisme stopt het denken over de toekomst. Ik wil in het onderstaande twee dingen laten zien. Ten eerste dat de crises waarover we het hadden voor een groot deel zijn te herleiden tot de crisis binnen het kapitalisme zelf. Dat vraagt om een alternatief, maar ook om een alternatieve Weltanschauung. Een ander zijn en een ander denken. Ten tweede pleit ik e voor om ons concept van ‘democratie’ los te koppelen van het liberalisme. Dus niet meer spreken over een liberale democratie, maar over – gewoon – democratie met vrijheid in verbinding. De reden hiervoor is dat het liberalisme is uitgemond in een neoliberalisme – zeg maar kapitalisme – die de werking van een democratisch bestel uitholt en ondergraaft.
Karl Marx leerde ons al dat kapitalisme een historische vorm van leven is waarin loonarbeid de basis vormt voor maatschappelijk bezit. Zijn kritiek op het kapitalisme komt erop neer dat ‘waarde’ in de samenleving wordt afgemeten aan loonarbeid. Arbeidstijd is de bron van meerwaarde die in winst wordt omgezet en leidt tot kapitaalgroei. De exploitatie van arbeid is noodzakelijk onder het kapitalisme, omdat alleen de extractie van meerwaarde maatschappelijke welvaart kan genereren. Zelfs als we onze technologie zo hoog zouden kunnen opschroeven waardoor we in staat zouden zijn om iedereen in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien door slechts een kleine hoeveelheid arbeid in te zetten, dan nog zal het kapitalisme de loonarbeid zoveel mogelijk exploiteren, omdat het geen andere bron van waarde kent. Arbeid wordt in het kapitalisme niet gezien als noodzakelijk middel, maar verheven tot doel en daarmee wordt het hele economische leven tot doel verheven.
Met andere woorden kapitalisme hanteert de maatstaf van waarde die voor het domein van de noodzaak geldt, en behandelt deze alsof het gaat om een maatstaf van vrijheid. Het kapitalisme is, volgens Hägglund, daarom gebonden aan een vergroting van het domein van de noodzaak en een verkleining van het domein van de vrijheid[9]. Ook hier zien we dus weer een verwarring van doel en middel. De manipulatieve kracht van het kapitalisme zit ‘m dus precies hierin. We krijgen de schijn voorgehouden alsof we vrij zijn, maar worden in feite in een keurslijf geduwd welke leidt tot kapitaalaccumulatie die ten goede komt aan een kleine groep mensen, terwijl de productiefactor ‘arbeid’ uitgeknepen wordt. Zo wordt ook duidelijk dat de ongelijkheid tussen ‘haves’ en ‘haves not’, juist door inzet van de technologie, steeds groter wordt en het verklaart tevens waarom de factor arbeid over de kling gejaagd wordt, hetgeen leidt tot ziekte en burn-out.
Ook in het huidige neoliberalisme, de moderne verpakking van het kapitalisme, wordt de maatstaf van onze welvaart gevormd door de maatschappelijk noodzakelijke arbeidstijd. In feite is dus nog steeds wat wij van waarde achten niet de groei van maatschappelijk beschikbare tijd waardoor we dus echt vrijer zijn, maar de noodzakelijke arbeid. Hierdoor zitten we gevangen in een mechanisme waaruit we niet kunnen ontsnappen. Vandaar dat het net lijkt alsof het kapitalisme een gegeven is, zelfs een levensvorm die niet te overtreffen valt. We zullen later zien dat dat een ernstig misverstand is. Kenmerk van het op het kapitalisme geschoeide neoliberalisme is de kapitaalaccumulatie, dat wil zeggen dat geld kapitaal wordt als het wordt ingezet om nog meer geld te verdienen. Die noodzakelijke en oneindige groei kenmerkt het kapitalisme en gaat ver, namelijk over de grenzen van onze eigen natuur en over de grenzen van de niet-menselijke natuur. Daarmee putten we onze eigen hulpbronnen uit, verwaarlozen onszelf en de natuur om ons heen.
Over welke crisis we het ook hebben, de klimaatverandering, het stikstof- of immigratievraagstuk, de woningbouwtekorten, het toeslagenschandaal, de Groningse gaswinningsschade, de zingevingscrises in het onderwijs en de zorg, het wantrouwen van burgers richting overheid en elkaar, steeds is sprake van een geëconomiseerd vraagstuk dat deels te herleiden is tot de crisis van het kapitalisme, zoals dat hierboven beschreven is. Mens en natuur worden niet gezien vanuit hun intrinsieke waarde, maar worden opgevat en ook als zodanig behandeld als ‘commodity’. Handelswaar waar een bepaald (gemanipuleerd) geldbedrag tegenover staat en met dat geld wordt ingezet op het vergroten van die hoeveelheid geld.
Steeds is er een selecte groep die wel vaart bij de exploitatie van als oneindig voorgestelde bronnen en een grote groep die onderhevig wordt gemaakt aan de macht van geld- en vermogensbezitters. En steeds is ook sprake van ontkenning van de negatieve externe effecten van dit exploiterende, uitbuitende gedrag. Zo wordt vervuiling niet betaald door de vervuiler, maar draait de samenleving daarvoor op. Zo worden de managers van bedrijven en instellingen niet gestraft voor slechte werksfeer en werkomstandigheden, maar worden zij door hun aandeelhouders beloond met bonussen. Zo verwaarloost de overheid haar relatie met burgers en beschouwt een deel van de ingezetenen zelfs als gevaar voor de samenleving en laat zij haar oor hangen naar lobbyisten en vertegenwoordigers van marktpartijen. Dit kan in extremis leiden tot uitholling van de democratie. Hier wil ik nog even kort op ingaan.
Mijn stelling is dat een liberale economie niet bestaat en niet kan bestaan. Het is een farce dat te menen, ook al lijkt het er wel vaak op[10]. Zeker wanneer er met regelmaat gesproken wordt over de BV Nederland, alsof de politieke eenheid van ons land kan worden opgevat als een economische rechtspersoon. Deze economisering van de politiek valt niet te ontkennen, het is een gegeven en wordt sinds de jaren ’80 uit de vorige eeuw steeds sterker voelbaar. Was daarvoor de economie middel om politieke doelen te realiseren, daarna voltrok zich in rap tempo de omslag: het wordt tot de taak van de overheid gerekend om het concurrentievermogen van de economie te bevorderen. In dit liberale denken is het ook niet nodig om een toekomstvisie te formuleren hoe het met het land gaat. Het vraag-aanbodmodel oftewel de markt reguleert onze behoeften. Als het dan niet nodig is om een gedeelde visie te ontwikkelen dan hoeft het ons ook niet te verbazen dat ooit opgebouwde kennis wordt afgestoten naar marktpartijen en dat de overheid zich ontwikkelt tot visieloze facilitator van processen en als contractmanager die het denken verder overlaat aan marktpartijen[11].
Mooi voorbeeld is het eerdergenoemde programma Ruimte voor Rivieren. Beschikte Rijkswaterstaat bij de opzet van het programma zelf ook nog over veel kennis en expertise, in de loop van de jaren is deze kennis verloren gegaan en hebben marktpartijen het initiatief over genomen.
Als we kunnen stellen dat het kapitalisme c.q. neoliberalisme leidt tot een ongelijke verdeling van kapitaal en sterke bescherming van het individuele eigendomsrecht, terwijl de democratie draait om politieke gelijkheid (in essentie: één persoon=één stem) en we tegelijkertijd constateren dat de economische machten oververtegenwoordigd worden in en meer toegang hebben tot de politieke, besluitvormende macht, dan vertaalt economische ongelijkheid zich in politieke ongelijkheid. En dat is de ondergang van de democratie[12]. Wat moeten we daar tegenoverstellen?
We moeten de economisering van de politiek terugdraaien door politisering van de economie (ook de verguisde en vergeten Karl Marx had het al over politieke economie). Deze is belangrijk, omdat we voortdurend met elkaar in dialoog en debat moeten gaan over hoe we de economie willen inrichten. Hoe meer we democratisch beslissen wat de prioriteiten van de economie behoren te zijn, hoe meer we de economie ten dienste kunnen stellen van de samenleving. En: hoe overtuigender we af kunnen stappen van het kapitalisme dat zich in het Westen vermomt als neoliberalisme en zich politiek vertaalt als liberale democratie. Zo’n democratie is in strijd met zichzelf en zal zichzelf dus ook niet overleven.
De crises waar we mee te maken hebben zijn in elk geval voor een deel te herleiden tot de werking van het kapitalistische systeem dat ons handelen in grote mate bepaalt. Dat systeem is niet primair gericht op het realiseren van politieke doelen, maar op het veiligstellen van het eigenbelang. Dat verklaart waarom het zo moeilijk is om die crises eerlijk en open onder ogen te zien en daar samenhangende oplossingen voor te vinden. Het behoud van wat we hebben staat voorop en daar blijven we veel tijd in stoppen. We zijn dus eerder reactief dan adaptief bezig, laat staan transformatief. Heel paradoxaal geven we de politiek daar alle schuld van en sommigen zelfs de democratie. Maar dat is een omkering van de zaken. Het kapitalistische systeem houdt ons gevangen door een eenzijdige focus op eigenbelang, denken en organiseren op korte termijn, georganiseerd wantrouwen van de ander én het ontbreken van een aansprekende toekomstvisie vanuit een zingevend perspectief. Tijd dus om de les hoe we door kunst anders hebben leren kijken toe te passen op de omvorming van onze werkelijkheid c.q. van ons werkelijkheidsbeeld. Waar moeten we dan op letten?
De eigenschappen van het kapitalistisme en – bij gevolg – het neoliberalisme leiden steeds meer tot een oneerlijke ‘verdeling’ van vrijheid: bijna absolute vrijheid voor een geprivilegieerde minderheid en een grote ‘moetendrang’ voor een steeds grotere groep burgers. Een democratie kan alleen maar een democratie zijn als het mechanisme dat leidt tot steeds grotere ongelijkheid en verdeling van vrijheid wordt afgebroken. Daarvoor is het volgens de eerder aangehaalde Hägglund nodig dat we vrij zijn te onderhandelen, te discussiëren over de beperkende mechanismen voor ons handelen en te transformeren naar een hoger, spiritueel bewustzijn. Om een vrij en geëmancipeerd leven te leiden moeten we onze rijkdom meten in termen van meer beschikbare vrije tijd, onze productiemiddelen collectief in eigendom hebben en onze arbeid verrichten van ieder naar vermogen, aan ieder naar behoefte.
Om te komen tot een democratie met een groter draagvlak is transformatief denken nodig. Daarin moeten hele voor de hand liggende vragen worden gesteld: wat komt er op ons af, wat zijn onze werkelijke behoeften, wat zijn onze vaardigheden en vermogens, hoe kunnen we ons meer en beter inzetten voor een collectieve samenleving waarin respect voor verschillende kwaliteiten centraal staan, hoe kunnen we ons laten inspireren door een aantal ideeën en toekomstbeelden waarin we ons zelf willen en durven te herkennen? Dat vereist een groter voorstellingsvermogen, meer vertrouwen in onszelf en in elkaar en de moed om te breken met het verleden waarin we met alle macht proberen vast te houden aan wat we hebben. Dus, een situatie waarin we ons durven te openen naar een toekomst die misschien wel net iets minder onzeker is dan de situatie waarin we ons momenteel bevinden.
Een democratie die zich baseert op dergelijk transformatief denken doet een systematisch beroep op ons aller creativiteit, juist om datgene te realiseren wat we nog niet weten en ons hooguit maar voor een klein gedeelte kunnen voorstellen. Kijk naar de foto van de workshop in het atelier van Maud Quaedvlieg, waarin wij geblinddoekt iets op papier durven zetten. Zo zouden kunstenaars en creatief therapeuten burgers en besluitvormers (en ook samen!) in nieuw te ontwerpen contexten kunnen begeleiden na te denken over mogelijke toekomsten, die we dan vervolgens met elkaar confronteren en waarover we met elkaar in gesprek gaan. In dit transformatieve denken binnen een democratische setting behoort de toekomst centraal te staan: hoe zou de best denkbare toekomst eruit kunnen zien? Naast kunstenaars kunnen ook wetenschappers, gewapend met onderzoeksvoorstellen en -resultaten, een rol kunnen spelen bij het vergroten van ons toekomstbewustzijn. Wat zijn de trends, waar zitten de kantelpunten, welke scenario’s zijn denkbaar en wat zijn daar de effecten van?
Het zal duidelijk zijn dat het ontwerpend denken en bewustzijn over een andere vorm van democratie uitgaat van vrijheid en ontwikkelingsruimte en niet van noodzaak en rigiditeit, van waarde toekenning aan zin- en betekenisgeving en niet van geld genereren en eigendom koesteren. Dat vraagt van ieder van ons een enorme omslag in het nemen van verantwoordelijkheid voor een leefbare toekomst. Dat vereist namelijk moed en leiderschap. Verbeelding en creativiteit kunnen ons daarbij helpen. Kortom: kunst kan ons helpen om op een vrije manier naar de werkelijkheid te kijken en daardoor ruimte te creëren voor een nieuwe, andere werkelijkheid.
[1] Hartmut Rosa (2023) Democratie vraagt om religie. Uitgeverij Boom, Amsterdam.
[2] Trouw, 4 januari 2024, pp. 10-11 Hoge dijken meer wateropvang? Nee, leer anders denken.
[3] Interessant is het artikel in Trouw van luttele dagen later (15 januari), waarin twee actieve burgers van het bewonersinitiatief De ideale Rivierdijk de suggestie opperen om rivierdijken lager te maken en meer uit beton en staal op te trekken omdat het beter is voor mens, natuur en landschap en omdat het naar alle waarschijnlijkheid ook goedkoper is.
[4] We moeten ons wel beseffen dat juist omdat kunst openheid biedt en verschillen waardeert en we dus anders kunnen en mogen zijn, zij daarmee ook als bedreigend ervaren wordt door hen die streven naar identiteit en herkenbaarheid.
[5] Dit is een uitsnede van de poster die Carlijn Kingma maakte en dat zij baseerde op het boek van Rutger Bregman De meeste mensen deugen, waarin Bregman een nieuwe en positievere geschiedenis van de mensheid schetst. Zonder dat de woorden ‘leiderschap’ en ‘verantwoordelijkheid’ voorkomen in het boek gaat het daar wel over. De kern van de boodschap uit het boek gaat over het leiden vanuit de toekomst op grond van een positief mensbeeld. Het leiden vanuit de toekomst sluit aan bij het denken van Otto Scharmer, verwoord in het boek dat hij met zijn vrouw Katrin Kaüfer schreef Leiden vanuit de toekomst; van ego-systeem naar eco-systeem (2013).
Wil je meer over het kunstwerk weten, laat je dan rondleiden door Carlijn Kingma op de website van de Correspondent www.corr.es/mensheid.nl
[6] De verhouding van kunst tot kapitalisme is ingewikkeld. Een al te sterke verbeeldingskracht die neergelegd wordt in een alternatieve visie op het leven, de maatschappij of de organisatie vormt zonder meer een gevaar voor doorbreking van de huidige stand van zaken. Maar zodra kunst een verhandelbaar product wordt zoals graan, brood of een broodrooster dan telt het weer mee. Niet als iets verheffends, maar als elk ander product dat voorziet in de materiële behoefte van mensen. Kunst moet zichzelf terugverdienen en dat past ook in het politieke (materialistische) beleid van de rechtse kabinetten. In die optiek telt kunst pas als er een markt voor is en dat is iets anders dan dat kunst aansluit bij een esthetische beleving van iemand of aanleiding geeft voor een zingevende impuls.
[7] Francis Fukuyama (1992) The end of history and the last man. Free Press.
[8] De Nederlandse vertaling De filosofie van het alsof verscheen in 2013 bij uitgeverij IJzer, in Utrecht.
[9] Martin Hägglund (2022) Dit leven; hoe onze sterfelijkheid ons vrijmaakt. Uitgeverij Alfabet.
[10] De farce van de liberale democratie is dat het de schijn van vrijheid hooghoudt. Daarmee lijkt het aan te sluiten bij de Verlichting en dan met name bij de Engelse variant van het liberalisme dat als uitgangspunt heeft dat het individu zoveel vrijheid mag hebben, zolang hij de vrijheid van de ander niet beperkt. Die vrijheid van het individu wordt in het neoliberalisme verabsoluteerd en komt tot uitdrukking in het vrije spel van marktkrachten. In dat spel wordt de rol van de overheid gereduceerd tot het faciliteren van bedrijven. Deregulering is daar een voorbeeld van.
[11] Oudenampsen c.s. spreken in hun artikel Ambtenarij – De denkende overheid in dat verband over de holle staat. Zie Hans Roodenburg, Noortje Thijssen, Koen Bruning (red). (2023) Er is wel een alternatief; postkapitalisme – een einde aan de roofbouw op aarde en mens. Uitgeverij Ambo/Anthos, Amsterdam.
[12] Wat hierbij ook nog een rol speelt zijn de ongekende belangen van met name grote, sterk georganiseerde partijen met sterke private belangen en financiële middelen die toegang hebben tot politici en bestuurders, terwijl de belangen van burgers vaak genegeerd of niet eens gekend worden.